Ik was 18 jaar toen ik naar Amsterdam vertrok om te gaan studeren. Mijn ouders liet ik achter in Arnhem. Zij hoorden niet meer in mijn nieuwe leven. Ik moest daar in dat verre Amsterdam zien te overleven en daar had ik het al druk genoeg mee. Af en toe ging ik een weekend ‘naar huis’. Mijn vader stond al met de auto bij het station om me op te halen. Met een tas vol wasgoed stapte ik in, gaf hem een snelle kus op zijn stoppelige wang en liet me ‘thuis’ brengen.
De laatste tijd komt deze scène vaak terug in mijn herinnering. Vandaag vond ik in het gedicht van Frederik van Eeden het gevoel terug. Een gevoel dat wij beiden toen niet wisten uit te drukken.
Bij 't verwachten der liefste
Ik weet het dat ge mijn zijt – mijn alleen –
Ik weet het - en ik peins het wonder na
en kan het niet bevatten — hoe ik peins.
Mijn is uw lach en de opslag uwer ogen,
mijn is uw ziel — uw ganse, diepe ziel.
Zal ik het straks begrijpen, als ge komt,
als gij uw hand mij zo vertrouwend reikt,
het hoofdje half gebogen, als in weemoed?
Zal ik het lezen in een lange blik,
het horen in de daling uwer stem?
Ik weet het wél — het zal mij droevig zijn
als wie gevangen 't verre zonlicht ziet,
en tranen zullen komen, daar mijn ziel
't geheimnis onzer liefde niet begrijpt.
Frederik van Eeden (1860-1932)
uit: Van de passielooze lelie (1901)
Gevonden in en met dank aan: Laurens Jz. Coster — iedere werkdag een gedicht in de mail.
Redactie: Raymond Noë.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten